Technieken
Technieken
Jan Vaerten maakte in zijn kunstwerken gebruik van verschillende verfsoorten en technieken. Hieronder vind je meer informatie over de verschillende verven en technieken.
Tekenen is het proces van het schetsen of creëren van afbeeldingen door middel van lijnen en vormen, vaak op papier of een ander tweedimensionaal oppervlak Het gebruikte tekenmateriaal: potlood, houtskool, pastel, contékrijt of Chinese inkt evenals het papier zijn bepalend voor de vorm van de tekening.
Meestal gebruikte Jan Vaerten Chinese inkt die op het papier werden gebracht met rietstok of penseel.
De rietstok of bamboe wordt schuin aangesneden en afhankelijk van het weinig of veel gebruiken van inkt, tekent men dikke of dunne lijnen. Wanneer de inkt bijna is opgedroogd kan men nog zachte grijswaarden aanbrengen.
Met het penseel worden in één keer zwierige of hoekige vormen op het papier gezet. Het draaien in de hand van het penseel geeft de mogelijkheid om dikke of zeer dunne lijnen te plaatsen.
Acryl is een verf op basis van acrylaat (water gedragen lakverf) die zeer snel droogt en zeer dekkend is en toelaat om textiel en objecten in te werken. Deze verf is krasvrij.
De gouache is een tekening of schildering op papier met plakkaat verf. De plakkaatverf is een matte, dikke dekkende verf met water als verdunner.
Jan Vaerten gebruikte ook de techniek van het maroufleren = techniek van het niet rechtstreeks aanbrengen maar van het nadien aanbrengen van een tekening of kleurvlak op de drager.
Olieverf is een verfsoort, samengesteld uit pigment in de vorm van een zeer fijn gekleurd poeder en een plantaardige olie. Dit bindmiddel is meestal lijnolie. Olieverf is vanaf de 15e eeuw een belangrijk medium in de schilderkunst.
Tempera is een verf waarbij kleurpigmenten gebonden worden door eiwitten (eigeel, eiwit, honing, melk of was) en als verdunner water.
Tempera schildering vindt men terug in de graftomben bij de Etrusken en op de muurschilderingen in Pompeï.
In de Middeleeuwen was het de meest gebruikte schildertechniek.
Jan Van Eyck was de eerste die een ander medium als eiwitten ontdekte en zo de grondlegger werd van de olieverfschildering waarbij harsen en lijnolie als
bindmiddel voor de kleurpigmenten gebruikt werden.
Jan Vaerten was geboeid door de transparante temperaschildering en ontwikkelde een eigen techniek. Voor de onderste verflaag werd pigmentpoeder gemengd met eigeel waardoor hij een matte aanzet kreeg. Hierover werkte hij met glacis; waarvoor kleurpigmenten gebonden werden met een zeer fijne lijnolie die in de zon gebleekt werd, gezuiverd met water en daarna gemengd werd met in Venetiaanse terpentine opgeloste damarhars. Zo verkreeg hij prachtige doorzichtige
kleurlagen wat zijn kleuren een lichte transparantie gaf. Hij gebruikte die in de lichte partijen.
Olieverf met hetzelfde medium leverde een dekkende materie op gebruikt in de donkere partijen.
Een monotype is en eerste vorm van drukken.
Men schildert in spiegelbeeld op een glad niet poreus oppervlak en men zet dit over op papier.
Van deze schildering kan men slechts één afdruk maken. Nadien moet men waar nodig weer verf aanbrengen en/of de tekening herwerken.
Op een drager van hout, doek, perkament of stevig papier wordt met een klomp zuivere bijenwas gewreven. Door de warmte en de druk die door de wrijving ontstaan, hecht de was zich in en onregelmatige laag aan de drager.
Door richting en druk kan men de tekening reeds moduleren. Kleur kan men aanbrengen onder of boven deze transparante laag. Op de waslaag kan men dan nog tekenen of schilderen en in de waslaag kan men krabben en schrapen.
Het is een trage en moeizame techniek en vraagt zware fysische inspanning en ze kent daarom weinig beoefenaars.